Beroepscode en tuchtrecht Informatiedeling

Moet een hulpverlener zich inspannen de vader zonder gezag te informeren over het feit dat er hulpverlening is?

In een uitspraak van het college van toezicht van het SKJ worden een aantal interessante uitspraken gedaan. Aan bod komen het informatie recht van de ouder zonder gezag, het volgen van de stappen van de meldcode als wordt afgezien van het doen van een melding en of communicatie met een klagende ouder kan worden stopgezet. De NVO plaatst een aantal kritische kanttekeningen bij de uitspraak.

> De uitspraak die het betreft is hier te lezen 

1. Moet de pedagoog zich inspannen de vader zonder gezag te informeren over het feit dat er hulpverlening is?

Uitgangspunt van het college in deze uitspraak is dat een pedagoog zich moet inspannen om een ouder zonder gezag te informeren over het feit dat een kind in behandeling is. Het college vindt dat de betreffende ouder pas dan gebruik maken van diens recht op informatie. Volgens het tuchtcollege had de pedagoog zich daartoe onvoldoende ingespannen, omdat de vader zonder gezag pas gedurende het hulpverleningstraject werd geïnformeerd over de hulp aan diens zoons. Het college stelt dat de pedagoog niet in lijn heeft gehandeld met de bijlage ‘Ouderschap, gezag en (echt)scheiding’ van de Beroepscode NVO, en met artikel 377b BW en oordeelt dit klachtonderdeel gegrond.

Dit is een bijzondere interpretatie van het informatierecht van een ouder zonder gezag. Hoe is dit geregeld in de wet? In art 1:377c BW staat nadrukkelijk dat een ouder zonder gezag ‘desgevraagd’ recht op informatie heeft. Er is dus geen sprake van een actieve informatieplicht. De bijlage ‘Ouderschap, gezag en (echt)scheiding’ van de Beroepscode NVO volgt op p. 42 deze wetgeving en stelt dat de juridische ouder (de ouder zonder gezag) ‘op diens verzoek’ wordt geïnformeerd. Er staat in de bijlage niets over een actieve informatieplicht voor de pedagoog. Ook niet over het feit dat een kind hulp ontvangt, omdat daar geen wettelijke basis voor is.

Hoe moet een ouder zonder gezag dan weten dat er hulpverlening is? Daarin heeft de wetgever heel mooi voorzien, namelijk in artikel 1:377b lid 1 BW. Hierin staat:

De ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.

Het feit dat vader niet wist van de hulpverlening is aldus niet te wijten aan de pedagoog, maar aan de ouder met gezag, die nagelaten heeft de ouder zonder gezag over de hulp te informeren. Het feit dat het in de praktijk voorkomt, zoals ook in deze situatie, dat een ouder met gezag nalaat om de ouder zonder gezag te informeren, wil niet zeggen dat er daardoor een algemene inspanningsplicht bestaat voor de pedagoog om de ouder zonder gezag over de hulpverlening te informeren. Er is geen wettelijke basis die het voor de pedagoog mogelijk maakt om op eigen initiatief een ouder zonder gezag te informeren. Dat kan alleen met toestemming van de ouder met gezag of op basis van een conflict van plichten.

Natuurlijk is het in diverse situaties heel wenselijk en soms zelfs noodzakelijk voor goede hulp om de ouder zonder gezag te betrekken bij de hulpverlening, zeker als deze ook omgang heeft met de kinderen. Het is echter aan de pedagoog om te bepalen wanneer dat het geval is. In de voorliggende casus is de pedagoog het gesprek met moeder, de ouder met gezag, hierover aangegaan op het moment dat de kinderen zorgelijke uitspraken deden over de situatie bij vader. Dat is een zeer passende actie en een passend moment om aan te geven dat contact met de vader noodzakelijk was. Jammer is dat de pedagoog ook op dat moment niet de beschikking kreeg over de contactgegevens van vader. Hierdoor kon zij niet rechtstreeks en persoonlijk contact opnemen, maar was genoodzaakt schriftelijk met vader te communiceren via moeder.

2. Bij een besluit tot niet melden moet je álle stappen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling doorlopen, dus ook een gesprek voeren met ouders, stelt het tuchtcollege. 

Uitgangspunt van het college is dat de pedagoog alle stappen van de meldcode, waaronder het gesprek met ouders moet doorlopen, ook als besloten wordt géén melding te doen.

Het is vaste jurisprudentie dat als besloten wordt tot het doen van een melding, dat alle stappen van de meldcode moeten worden doorlopen. Zie bijvoorbeeld deze uitspraak en het commentaar hierover in De Pedagoog 2021 nr. 4 ‘Gezamenlijke verantwoordelijkheid bij melding kindermishandeling (achter de inlog).

Het is onjuist dat een besluit tot het níet doen van een melding pas genomen kan worden als alle stappen van de meldcode zijn doorlopen. Het komt in de praktijk geregeld voor dat een pedagoog signalen ziet die mogelijk duiden op kindermishandeling of huiselijk geweld en later tot de conclusie komt, bijvoorbeeld na overleg met Veilig Thuis, dat de situatie niet meldenswaardig is. Het volgen van de meldcode wordt dan gestopt en de volgende stappen worden niet meer gezet. Met andere woorden voor het doen van een melding is het verplicht álle stappen te volgen, het afzien van het doen van een melding kan bij iedere stap van de meldcode.

In de voorliggende casus was het signaal van de kinderen - over een zorgelijke situatie bij vader thuis - nu juist aanleiding voor de pedagoog om contact te willen leggen met vader (de ouder zonder gezag). Uiteindelijk is een verslag over de behandeling met daarin de informatie over de signalen via moeder per mail bij vader beland. Vervolgens is er ook contact hierover geweest met vader. In casu lijkt het toesturen van het verslag een discussie over het verslag te hebben opgestart in plaats van een gesprek over de zorgen die er waren. Uiteindelijk is de meldcode stopgezet vanwege het intrekken van de zorgelijke uitingen door de jeugdige én na overleg met Veilig Thuis.

Dit is natuurlijk niet de meest wenselijke manier van communiceren over zorgelijke signalen. Bij voorkeur legt de pedagoog zelf rechtstreeks contact met de desbetreffende ouder. Maar wat als je geen contactgegevens hebt van de ouder zonder gezag en die ook niet krijgt van de ouder met gezag? Een zorgvuldige handelwijze zou zijn geweest om niet een verslag op te sturen, maar om een mail voor vader op te stellen (die moeder kon doorsturen) dat de pedagoog graag een gesprek wil met vader in verband met zorgen over de kinderen. Een verslag heeft een andere status en komt anders over, dan een verzoek tot een gesprek.

3. Tuchtklacht heeft geen schorsende werking

Het tuchtcollege gaf aan dat de communicatie met vader niet kon worden stopgezet, omdat een tuchtklacht geen schorsende werking heeft.

Het is inderdaad zo dat de behandeling van een cliënt niet automatisch wordt geschorst/stopgezet als er een tuchtklacht wordt ingediend. Dat kan hooguit anders zijn als door de klacht de toestemming voor de behandeling ontbreekt of het vertrouwen dusdanig beschadigd is, dat behandeling niet meer effectief is. Dan kan (in gezamenlijkheid) besloten worden de behandeling tijdelijk of helemaal te stoppen.

In dit geval was vader niet cliënt van de pedagoog, dat waren de kinderen. Het ging hier dus niet over het stopzetten van behandeling, maar over het stopzetten van communicatie tussen vader en de pedagoog totdat er een uitspraak was over de ingediende tuchtklacht. De pedagoog geeft aan dat de correspondentie is stopgezet, omdat de inhoud daarvan enkel klachten bevatten over het handelen van de pedagoog, terwijl gelijktijdig een tuchtklacht was ingediend over hetzelfde. De vader geeft aan dat hij vragen had over de behandeling, en dat die losstonden van de ingediende tuchtklacht. Het tuchtcollege sluit aan bij de uitleg van vader van de situatie en geeft aan dat de pedagoog al vanaf moment 1 (zie hierboven) tekortschiet in de communicatie aan vader en daarom het gesprek met vader had moeten aangaan over diens vragen. Dat maakt de beoordeling van dit klacht onderdeel zwaarder dan nodig.

Wat er mis gegaan is in de communicatie tussen vader en de pedagoog, lijkt met name te zijn gelegen in de start van de communicatie. Vader was niet geïnformeerd door moeder over de behandeling van diens zoons en ontvangt vervolgens via moeder een verslag van de pedagoog met zorgelijke signalen. Het lijkt erop dat vader en de pedagoog vervolgens deze slechte start niet hebben weten te herstellen.

Moet communicatie nu altijd worden voortgezet? Ook gedurende de behandeling van een tuchtklacht? Van belang is dat de pedagoog goed kijkt naar de aard van de vragen. Zijn dit andere vragen dan waarover de klacht wordt ingediend, dan dienen deze vanzelfsprekend te worden beantwoord. Gaan de vragen over hetzelfde als waarover de klacht is ingediend? Ook dan is beantwoorden van de vragen passend. Een goede beantwoording van de vragen, kan soms zelfs tot resultaat hebben dat een klacht wordt ingetrokken. Als echter dezelfde vragen bij herhaling worden gesteld en de pedagoog bij herhaling getracht heeft de vragen naar beste weten te beantwoorden (schriftelijk en in een gesprek), dan kan er een moment komen dat de correspondentie wordt stopgezet door de pedagoog. Dat is dan niet omdat er een tuchtklacht is ingediend, maar omdat verdere communicatie op deze wijze niet zinvol is.