College van Toezicht CvT 24-04 01-09-2024

CvT 24-04 | Beroepscode van toepassing op handelen van de pedagoog in de privésfeer

De zoon van klager heeft ASS en is gevoelig voor psychoses. De zoon had een vaste woon- en behandelplek in een gespecialiseerde GGZ-instelling voor volwassenen. De pedagoog, die geen professionele relatie onderhield met de zoon, heeft de zoon op enig moment uit de instelling gehaald en ondergebracht naar de woning van een bevriend echtpaar. Klager heeft zijn zoon daar na ongeveer een half jaar weggehaald. De zoon is vervolgens opnieuw opgenomen in de instelling. De klacht is dat de pedagoog zich onzorgvuldig en laakbaar heeft gedragen jegens de zoon.

Volgens de Beroepscode kan ook bij een handelen in de privésfeer de Beroepscode van toepassing zijn. Hiervan is sprake als de pedagoog zich bij dit handelen uitdrukkelijk als pedagoog heeft gemanifesteerd. Het College is van oordeel dat de pedagoog zich naar het bevriende echtpaar uitdrukkelijk als pedagoog heeft gemanifesteerd. Het aanwezig personeel zag hem in deze rol en dit was ook kenbaar voor de pedagoog. Hij had hiervan expliciet afstand moeten nemen. Het College acht de Beroepscode hier daarom onverkort van toepassing. 

De pedagoog handelde niet in het belang van de zoon door mee te werken aan het afbreken van diens behandeling. Hij heeft ook geen stappen gezet om het contact tussen de instelling en de zoon te herstellen. Het College acht het handelen in zijn totaliteit onverantwoord. Ten overvloede merkt het College op dat de pedagoog werkt bij een samenwerkingsverband van zorgverleners op het terrein van de GGZ waar hij professionele relaties onderhoudt met kinderen en jongeren met autisme. Dit is een kwetsbare doelgroep. De wijze waarop verweerder heeft geïntervenieerd in deze zaak duidt op een vergaande onverschilligheid ten aanzien van de zoon.

De pedagoog lijkt ook te twijfelen aan het behandelbeleid van de GGZ-instelling. De pedagoog heeft op geen enkel moment de indruk gewekt dat hij heeft gereflecteerd op zijn handelen. Deze feiten en omstandigheden maken dat het College zich zorgen maakt over de wijze waarop verweerder zijn beroep uitoefent. Hierbij is van belang dat hij met cliënten werkt met een gelijksoortig ziektebeeld als klagers zoon.